Admin

Poezie 

 

 

Enkele gedichten uit mijn poëziebundel

 

 

 

“IK EET ACHT PLANTEN OP”

 

 

 

 

Uitgegeven bij het

Publicatiecollectief Stromboli,

Utrecht, nov. 1990

 

 

 

Aan Marcel en Johan

 

ENKI

 

 

Ik eet acht planten op,

Acht jaar

 

(De overeenkomst is geheel

Toevallig.)

 

            Totdat hij dood is zal ik hem

            Niet schouwen met het levensoog.

 

Voor elke kwaal in mijn bestaan

Wordt mij een god geschapen,

Of godin, of beest.

 

Ik: KEER ME OM.

De zee springt open

In een groene bloem.

 

 

 


TRANSSEMANTISCH

 

 

Het haar is afgekapt,

Begroeiing van de aarde

 

De tijd verstart.

Als ik een zoon heb, mag ik niet meer leven.

Mijn zoon is weg, als ik het leven heb.

 

In mijn droom ging ik naar de zwarten.

Uit de smidse van de kleine

Ontstond een schip.

 

Het is oogsttijd: de god keert terug

In het brood dat ik eet.

 


 

 

TWEESPRAAK TUSSEN NJORDR EN SKADI

 

 

N.:       Jij volgt mij

            als een reuzenschaduw

 

            De heuvels waren een last voor mij.

            Ik was niet lang in hen,

            slechts negen- dagen, maanden, jaren?

 

            Van het huilen van de wolven werd ik ziek

            na het horen van de zwanen.

 

S.:       Ik kon niet slapen op het strand

            vanwege het geraas van de branding.

 

            Hij maakt mij wakker, elke morgen,

            die uit de diepten komt.

 


 

 

ENGELAND    

 

 

Soms voel ik me een blauwhals

als het karnen van de oceaan

begonnen is.

 

Dan rijd ik dronken op mijn ezel voort,

kijk ik éénogig in de wereld rond.

 

En ondertussen zwerf ik verder,

reikend naar de Götterdämmerung.

 

Ik fluister woorden in je, zwarte woorden,

fluister ik, zoals:

ik houd van jou, zwaan, laten

we naar Engeland gaan.

 


 

 

 

ELIA’s DEMON

 

 

Als er geen fatum is, zie ik toch telkens weer:

er is een tegenkeer.

 

En vonkend hameren

na storm blaast stilte neer.

 

Verbaasd ben ik ’s nachts bij het lezen van de rol

- het spitten eist zijn tol - :

 

van achter hoor ik een

zacht zwijgen, stemmenvol.

 

Er is geen cyclus in het op- en ondergaan

van deze sieraden:

 

sterren, wentelende maan.

 

Over de rand slaat iets verdachts zijn ogen op.

Ik zie het glinster en:

 

het weerlicht om zijn kop

 

 

 

 


 

 

 

ZO ZIE IK CORA IN DE NACHT  

 

 

een rode gloed

doorschijnt het duister

van de nacht

 

meer henna, minder haar

is wat er trilt

of even wacht

 

ik voel de putjes

in je huid;

twee groene bloemen in je ogen

 

komen langzaam uit,

ik wist niet dat een hand

zo zacht een hand kon zogen

 

steeds dichter wordt

de waas van het behang

en talloos zijn de vormen, beelden

 

die zich mengen met je mond,

je buik, nog voel ik alle plaatsen

die wij heelden

 

ik zie jou zelfs

met ogen dicht

en via dit gedicht

 

leg ik dit af:

ik neem jouw adem met me mee

en voel me vreemd verlicht

 

 

Verspreide gedichten

 

Uit allerlei verschillende levensfasen, in één keer geschreven of tien keer herschreven, vaak onder invloed van ....muziek!  Nu dan toch maar voor het grote (?) publiek.

Zonder voorafgaande toestemming mijnerzijds niet voor publicatie!

 

 

 

ZONDER ME AAN TE RAKEN

 

 

er was de tijd van Karina

mooie meedogenloze Karina

die me

ja, me

aanraakte,

zonder me aan te raken

eigenlijk

 

Karina is veranderd

misschien nog mooier geworden

misschien nog

raadselachtiger

dus toch mooier

 

toen ik haar laatst tegenkwam

zei ze hallo tegen me

 

en gaf me een kus

 

 


 

 

 

NAAR DE TRECHTER

 

 

waar wij elkaar ontmoeten

in stille watervallen,

druppels zee,

langzaam trillend

naar de trechter

dringend in de lucht

van glazen koepels

dromend van de ander

in zijn slaap

 

 


 

 

 

HET LIED VAN DE ECHO

 

 

in de verte

geschreeuw

gehuil

kaatst de echo

terug

en ben ik

de echo

steeds weer even

verder

 

 

 


 

 

 

OP DIT MOMENT

 

 

Vreemd dat ik nu je ogen niet

meer zie; als ik de wind voel

zing ik jou geen namen meer

ik roep je niet meer aan,

om tien voor tienen zal geen trein meer

naar jou suizen

je lichaam is zo ver,

je geest nog verder, lees ik

elke dag diep binnen mij

al lach ik soms op school en tegen vrienden,

al praat ik duizend woorden tegen elke nieuwe dag,

ik wilde enkel zeggen dat

op dit moment

de dagen langer voelen

zonder jou

 


 

 

 

ADEM

 

 

Adem haar langzaam, tergend langzaam in

en eindig door haar uit te moeten ademen

adem, adem achter adem, in het ruisen van

stadse benzinepompen, adem stormen in

je hoofd

adem, blauwe adem, adem woorden van

verlangen, bloedrode ondergang

 

adem in versies, kloppend, snel, race de

adem, wees een wekker, een pulserend hart

adem haar golven in, haar blonde zeeën, adem

schreeuwend leven

 

adem haar instelling op lekker, wrang of zoet,

duur of goedkoop, leven of dood

adem open morgen, snel of langzaam

adem dan haar denken over de lucht; een

droom

 

 

 

 


 

 

 

CHARON, VEERMAN

 

 

1. Zijn lievelingslied

 

zeilend over donkere golvendalen

duinen zwaar begroeid met schuim

met mijn veerboot licht doen stralen

in de zwartheid van het ruim

 

naar de half-verzakte oevers

over deze wilde stroom

op het spiegelwater toeven

zwemmend in een liefdesdroom

 

roeiend met mij eeuwig zielsgeluk

bloeiend als een wilde roos

sla ik water met mij stuk

zie de volheid voor altoos

 

2. Schone macht aan gene zijde

 

wijnranken bloeien langs de wanden

slavinnen dansen glazig naakt

hun hemel spoedt zich naar haar einde

zij is onkenbaar omgeraakt

 

diamanten flonkeren aan de randen

versterven langzaam op de reis

een kalme bries verlicht hun wonden

die ze stralen naverwijst

 

schone macht aan gene zijde

van satijn en purperrood

waren niet genoeg voor beide

en getrouw slechts tot de dood

 

kusten waar ik van mag scheiden

onbewoond en ongeleefd

zonder angsten, zonder lijden

is’t geluk waar ik in zweef

 

 

 




 

 

 

STRAND 1

 

 

mijn hand zweeft korrels

speelt in schelpenland

 

kon ik de golfslag voelen

schuim, als boter op mijn

hand

 

en door de lucht

een vogeltje

 

terwijl mijn ogen

jou betasten

 

ga je weg,

een afdruk achterlatend

 

simpel,

bruinverbrand

 

 

 

Kijkduin, 1976

 

 


 

 

 

Strand 2

 

 

Een vinger schokt, verwijdt tot twee

En door jouw lichaams midden schicht

Een zachte adem, tere vloeistof;

Zwarte haren voor jouw vaag gezicht.

 

 

Je heup die kreunt, de schok is groot,

Verdroogt je binnen, het is net

Alsof je mij nu langzaam doodt:

Mijn angel breekt in dit gedicht.

 

 

APPEL MET WORM

 

 

ik ben omschild, toch

als het mes maar snijdt en rijt

van alle kanten

wordt vanzelf de harde waarheid

uitgevild

 

en zonder jou ben ik maar al te vaak een

vruchtvlees zonder pit

 

jij bent een worm en kruipt in mij

ik kan niet zonder jou

en samen wachten we het op:

het mes dat snijdt,

de lente uitgelopen

 

 

 


 

 

 

ONBETAALDE REKENING    

 

 

Weer is de lente als een groene alg

Het gazen landschap opgekropen

De laatste vissen stoten opgelucht

Het dunne vlies dat hen nog scheidt van

Vroege hengelaars kapot

 

Een ijle sliert van nevel wordt voorgoed

Langs onze afgesloten boot doorbroken

Naast ons ligt afval in de sloten, het hart

Van ons bestaan is door en door verstopt

 

Tegen de middag klopt de reiniging

Ons huisvuil is voor hen één pijniging

De onbetaalde rekening zend ik

 

Verfrommeld, in een handomdraai naar God

Maar weinig zonlicht kan mij met verlokken

Mijn vaderschap kan ook mijn zoon niet meer

Bedotten

 

 


 

 

 

GRIFFIER

 

 

Zacht loop ik nu de treden af

Ik knik naar hoge heren

Ik zie de geest van Joop den Uijl

Zich even naar mij keren

 

Ik zet mij, incunabel, neer

Kijk langs de randen van min bril

Mijn pen vangt nu het stemgeluid:

Macht op papier maakt ook heel stil

 

Soms zie ik een detective sluipen

Als zou er op het Binnenhof

Naast hartstocht, bloed en schande druipen

Over de transen van het stof

 

Met mijn bezwete handen ben

Ik dichter en griffier gelijk

Mijn pen is min belastingoord

Schrijven haast illegaal vergrijp

 

 


 

 

 

SCHELDGEDICHT

 

 

Ik houd me bezig met creaties

Men zegt: dat is een goede therapie

Alleen lijd ik aan ernstige inflatie

Ik ben een hopeloos miskend genie

 

Maar dat is nog het ergste niet:

Ook in de liefde wil het nog niet lekker

Daarom schrijf ik, zoals u ziet,

En baal ik ’s avonds als een stekker

 

 


 

 

 

IK KNIEL, BEN EEN KAMEEL

 

 

Ik kniel, ben een kameel

Twee bulten in mijn rug:

Een schommelend lastdier

Voor mijn schaterende zoon

Als ik haast struikel

Ligt hij dubbel op mijn schouders

 

Ik bouw een steentje in mijn hoofd

Hij weet het niet, nog ziet hij niet

De muur waarachter ik verscholen ben

Mijn kleine metselaar, drie dagen duisternis

Voor het licht van jouw lach...

 

 

 


 

 

 

DICHTERSAVOND

 

 

Als ik dit alles om me heen zie

De kermis waar ik nu in sta

Dan is het ogenblik dichtbij

Dat ik met veel plezier een moord bega

 

 


NAAKSTRAND

 

De kiezels zijn mijn diamanten

En het zand, daar is de waterkant

Nu pak ik alles in mijn hand en

Ben ik de rijkste van het land

 

Die grote steen, dat is mijn thuis

De tak ernaast dat is een boom

Nu gaan we weg, we gaan naar huis

Vannacht heb ik een leuke droom

 

                                               Johan

 

 

Ik houd niet van het blotebillenstrand

Want daar waait mijn piemel weg

De kwallen zijn er groter en het zand

Van mijn kasteel is ook erg slecht

 

Ik zie de billen van mijn vader

Dat vind ik geen fraai gezicht

Ik graaf me liever in; de gaten

Kunnen dan met zand worden gedicht

 

                                   Marcel


 

 

 

VERTREK

 

 

Nog vormelozer dan de tijd die mij

Jouw beeld opdringt is de gedachte

Dat er ooit een verte komt

Waarin jij als een schip verzinkt

 

Ik wil het niet, nog is de vloedlijn niet

Zo hoog dat wij de sluizen openzetten

Is de schaduw van de storm veraf

Of ruist er koren door het kaf en

Zullen wij de dood zijn taal beletten

 

Als het even kan richt ik een standbeeld

Voor je op en huppel vrolijk op mijn kop

Totdat je bloed suist waar het gaan kan

 

Je danst dan vrolijk aan mijn zij, we hebben

Ook een circus er nog bij en gaan dan verder

 

 

?

 

 


 

 

 

HET STALEN MES     

 

 

Een stalen mes snijdt door je heen

En ik hoor traag het rafelend karton, jouw huid,

In tweeën splijten

Ik draag pincetten aan, jouw wond

Bedekt mij als een winterkraag, ik voel de

Krammen die zich in jouw lichaam bijten

 

Is dit nu plaatsvervanging: dat ik hier

Terwijl jij weg bent in een duister gat

Mijn eigen ether uitsmeer op dit wit papier?

 

Tot barstens wordt het bleke bloed geslorpt door een tampon

Het zijn de dingen die ik daarin zag

Waardoor ik, kruipend, haast niet verder kon

 

 


 

 

RADIO-ACTIEF

 

 

Een klein reactorvat met stalen buizen

Dat is gedempt door mij

Het radio-actieve element in mij zal nochtans

Nog voor jaren in mij huizen

 

Ik heb het laten inpakken en volgestort

Met metersdikke lagen van beton en zand

Ik ben niet explosief meer,slechts latent

Voel ik een binnenbaaise brand

 

Eens zal de vuurstorm zich naar buiten richten

Misschien na vijfentwintig jaar

En sta ik ondertussen voor de taak

Een donker, koud heelal opnieuw te verlichten

 

Dit brengt de straling onherroepelijk voor ons twee

Een langzaam dodend scheuren van de cellen

Dat, als consequentie, tot veel pijnen leidt

Ik draag jouw röntgenfoto met me mee

 

 


 

 

 

 

KELDER

 

 

Ergens onder in de kelder van

Mijn geest: het beest

Is opgehouden met bewegen

 

Is het als het ware

In een nieuwe winterslaap

Is het misschien

 

Best mogelijk dat als ik

Zacht de trap afloop en

Naar beneden schijn

 

Er in de schaduwen

Niet eens een beest bestaat

 

En was het laag gerommel

Dat ik hoorde slechts een echo

Van wat vluchtiger gedachten

 

Wie weet is er een nieuwe vorm van zijn

Gekomen, een bestaan dat zelfs

Weer zekere beloftes in zich draagt

 

 


 

 

 

RAZENDE BOL     

 

 

Ik: ezel, droom

Op dit Ginnunga Gap, mijn vuureiland

Omsloten door de Noordzee, ben ik een sikkeldrager

Zand is mijn materie, mijn inerte draak

Slang die gevederd is

(en zelfs hier zijn vliegen)

 

Als een bouwer op een wagen

Doe ik afstand van mijn opperkleed

En de kubus wordt een kruis

Als Ram ben ik de vader van de zon

En lig ik naakt op jou, steek ik

mijn speer in jou (het schuurt)

Dit is de navel van de aarde, omgekeerd

Ansata-kruis

 

Toch:

Lig ik liever nog naast jou, mijn lief,

Maar jij bent ook nog zwart

 

 

 


 

 

 

ESOTERIE

 

 

Mijn sterrenoceaan heeft vele namen:

Oude slang met groene veren

Vrouw met waterkruik

Of woest en ledig

 

Daar op vaart mijn ark

-als zon en maan tezamen-

Als een stier over de dag

 

Ik daal af, maar kan niet dieper

Ik beklim, maar vind geen hoogtepunt

 

Geboren word ik als een hand die

Water schept, gewekt in een

Duaal verband

 

Een sluier en een streng over het dat

Ik: isomeer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

HET CHAOTISCH SLAGVELD

 

 

Ik stond te wachten voor de brug

Jij kwam niet langs maar

Velen zagen mij

 

 


 

 

 

GEVULD MET STEM EN MASSA

 

 

Op zoek naar het voorbijgaande

En wat komt

Vul ik met stenen

Tussen ons in een hele

Hink-stap-sprong

 

Nee, geen spelletje spelen maar

Bouwvakker worden in de

Eerste lentewind van

Februari

 

Namen geven aan de huizen

Na het lege weiland iemand

Binnen horen komen

Gevuld met stem en massa

 

Twee poezen snorren zo dadelijk

Hun tevredenheid als een

Weefgetouw aan elkaar

Hun haren zuig ik op

 

 


 

 

Nachtmerrie in terzinen

 

 

De schooldag liep gisteren vrij onverstoord,

‘k heb nieuwe toppen kennis aangeboord,

’t leek net alsof de kinderen wilden leren.

 

En ook de pauzes waren welbesteed,

Vertelden elkaar alle lief en leed,

’t leek net alsof in school de kansen keerden.

 

Maar ’s avonds was het feest toch weer voorbij:

Ik droomde honderd kinderen op een rij,

Ze wachtten om mij naar de keel te springen.

 

Ik weet nog, ’s ochtends, een van hen zei toen:

Slechts ’s nachts dan zien wij kans datgeen te doen,

Wat wij de hele dag moeten verdringen.

 

De schooldag loopt vandaag ook onverstoord,

Maar ‘k loop niet meer zo zeker als het hoort.

Het lijkt alsof de kinderen niet meer willen.

 

Als ik vroeg wakker wordt, dan is het net

Alsof ik honderd kinderen verzet.

Mijn keel voelt rauw, ik ben dan bang te gillen.


 

 

 

 

GEDICHTEN DIE NIET AF ZIJN

 

 

BABEL

 

 

Ik heb het wel ontdekt:

Haast elke poort van God schept zijn verwarring

En elke taal schept haar bedrog

Alsof elk voortgaan uitmondt in verstarring

Of zo een mens soms eindigt in gedrocht

 

De tichels van de taal die vormen

Martelaarsgelijk elk hun verhaal

Bouwen van lemen tegels alle woorden

En eindigen maar al te vaak verstrooid als hemeltoren

In een groot, afzichtelijk kabaal

 

Toch vindt er onder al dit klankuitstoten

Ook iets anders plaats, iets diepers dat

Door elke mond en lip wil worden uitgegoten

En als overkant ons aantrekt, als iets buitenlands

 

Dat op ons toekomt en oneindig wacht op

Slechts die ene onvoorstelbare kans

 

-----------------------------------------------------------------

 

Dat alles in een cirkelgang

Van mensen en gezichten in ontelbare

Gedichten, dat maakt me soms

Erg bang of niet zo erg

Want ook papier raakt op en over

Blijft de warmte van de huid

Tot ook die warmte wordt gestuit

En zelfs de dood het leven luidt

 

 

 


 

 

 

VLINDER

 

 

Kleurde ik je in op mijn

Palet – ontsteeg je me

 

Beroerde ik je met een

Gazen net – was je een

Rups die als door dikke

Touwen kroop

 

Het net, erachter

 

Vrijheid lijkt: een wurgkoord

In de openingen zien

 

 

 


 

 

 

De reis

 

 

De zon komt op, beschijnt nog trage wildernis.

Een witte dauw valt, korrels liggen op het zand.

Een eerste kleed schuift open, begroet Osiris

Met melaatse blik: Mirjam met in haar hand een mand.

 

De binnenplaats van’t kamp leeft op. De sjofar schalt,

De cirkel wordt verbroken. Men vormt zo goed het

Gaat een karavaan. Heel ver in’t oosten vormt zich al

Een wolk. Geruis doordringt: een man zijn voet verzet.

 

Twee kisten kijken elkaar aan. Twee wezens op

De één verspreiden zachte glans. Een zwak geschuif weer-

Klinkt als Jozua hem tilt: de tafels der Thora.

 

Een band verlicht het duister in de baars. Weldra

Een jarenlange reis aan’t einde komt. De leer

Wordt levend: Jozef nadert het Beloofde Land.


 

 

 

Treinsprong/tussenhalte

 

Sonnet voor Jantine, 1985

 

 

Van hier naar jou een treinsprong door het koude land

Kijk jij mij aan, voel ik cadanzen aan de onderkant

Wat jij mij zegt , dat schokt mij meer dan ik beken:

Het is alsof ik jou als tussenstop herken

 

Als jij bij neon deze woorden eens herleest,

Zie jij mij dan als een verward soort sporengeest?

Ik ken jouw spoor te slecht, wat jouw reactie wordt;

Het is goed denkbaar dat je mij in vuilcontainers stort

 

Dit schrijven doet mij vreemd genoeg toch erg veel pijn,

Het zijn de bielzen van een vaag verlichte lijn.

Ik vraag me af: kan hier dan wel een halte wezen?

 

Eén fijn moment zou dit toch misschien kunnen zijn:

We zitten beide, tweede klasse, in de trein,

Ontsporen samen, vinden ’t fijn, al  is ’t maar even.


 

 

 

Heer Gein

 

Poetry International 1978

 

 

Rondom mij is Jan Klaassen;

Van dit lied de schaduw is de

Stad, de moeder van de pret

 

Ik wil haar klank hervinden

Onder helverlichte heuvels

Die de toonsoort juist bedekt

 

Door de gaven van Heer Gein

Streelt de oplossing mijn nek,

Maar schildert vager silhouet

 

Mijn trage informatie weg.

En dus zijn stukjes sigaret

Geen echte muzikanten.

 

Pas toch op: de dichter stinkt.

In vervaalde vissersinkt

Zijn woorden neonlampen.

 

Inzicht wandelt over mollen

Als die wandelaar vandaag:

Donker denken, zware lucht.

 

Kontaktlenzen zijn halve

Bollen, melkwegen zijn harems

In submenselijker klucht.

 

Zijn je tongen vol van taal,

Dan is heel de koude kunst

Op een eiland vreemde vissen

 

- niet een soort, maar een dimensie -

Als een buitenaards soort gunst

Onder water vol te pissen.




 

 

 

Ik aanvaard en soms herleef

 

 

Ik aanvaard en soms herleef:

Ik verbaas me om de regen op

Dit wit papier; het lijkt een sneeuwbal

Die in vlak kristal mijn verzen zeeft.

 

Zal ik een held van schimmen lijken?

Mijn typelint geeft dit broze woord door

Van de vuilnisvak naar het riool,

Maar ik dool rond in niet-begrijpen.

 

Soms hier en daar zie ik een richting;

vreemde riten temmen half mijn spraak.

De breuk die tussen mij en jou heerst

Wordt gekeerd, geeft enige verlichting.

 

Dan denk ik, dat als één mij aanraakt,

Jij het bent die in mijn ogen is.

Wat ik ontdek als je mij betast,

Verrast mij: ik voel mij eensklaps naakt.


 

 

 

Publiek/foto

 

 

Er is een vlaag in de lucht, die me mijn weg wijst.

In jouw klapper staat een uitroepteken bij mijn naam.

De snelweg vliegt voorbij en op jouw muur zie ik

Een witte eend gekrast; jouw foto kijkt mij aan.

 

Ik zie mijn verzen door jouw venster binnengaan.

Ik voel je komen en het moet een kille wind zijn

Die mijn woorden naar jouw ogen voert. Ik kijk je aan.

 

Zal jij eens naast mij staan? Want ergens in de tijd

Zal ik verbeten op jou wachten.

 

Dit alles schrijf ik jou, maar wat heb jij daaraan op dit papier?

want ik ben hier.

 

 


 

 

 

Metro verliefd op een stoplicht

 

 

Hier wij elkaar ontmoeten, stille metrozoom in

Nachtelijke reis; ik langzaam naar de tunnels vaar,

De holten van de stad. Mijn neonkoepel droomt in

licht, maar heeft geen lippen voor de woorden die ik baar.

 

Zo één zijn wij, mijn rem wel vuur voor jou vergoot.

Jij schijnt een liefdeskleur op mij. Maar hier en daar

Herinnert ons de werkelijkheid van dit fel rood:

 

Mijn kunststof geest breekt door de leegte van mijn leven.

Vanaf de bodem van de lijn kijk ik jou aan.

Als ik weer rijd, verdwijnen snel jouw ogen.

 

Tot aan het eindpunt blijft mijn liefde stil vermogen

Onder lachend Rotterdam. Onaangepaste

transportage doet zich universa weven.

 


 

 

 

Gratis ingesloten

 

 

De volgende dag

Aanwezig als de hoofdpijn

Van iedere droom


 

 

 

Man

 

 

 

Ik heb een man van je

Gemaakt, mijn zoon, maar wat

 

Voor man dat weet ik niet.

Nooit van te voren weten

 

Vaders dat.

 

 


 

 

 

Bouwsel

 

 

Ik maak met lego mijn bouwsel voor je af

Ik vind dat leuk, ik zie het niet als straf

En als het klaar is, dan klim ik twee trappen op

En zet het naast je bed voor als je wakker wordt

 

Het is met torentjes en bomen en een wiel

Een brandslang is de paal die net niet viel

Toen in de tuin, je weet nog wel

En bovenin maak ik een rood-en-blauwe bel

 

Net als de wekker - en als je je jas

Vlak voor je weggaat in de gang aanpast

Kom ik je zeggen dat ík wakker ben

Ik zwaai je na, ik ben je grote kleine vent

 

Ik weet heel goed dat tussen jullie twee

Iets niet meer is, maar toch ben ik tevree

Als ik mijn huis voor jou gebouwd heb,

Want ik weet dat jij het goed bekeken  hebt

 

 

 

 


 

 

 

Er is een wereld in mijn hoofd

 

 

Er is een wereld in mijn hoofd

Ik ben er zelf de maker van

Er is een wereld in mijzelf

Terwijl de tijd vervaagt

Waar regenbogen wentelen

De maan de dag omcirkelt

Wolken schijnen op een rode zee

En wij fonduen op een filterende zon

Mijn droom is niet geeindigd

Ik zing haar, in een fel staccato

 

 


 

 

 

De mist doordringt de Zegerplas waaraan ik zit

 

 

 

De mist doordringt de Zegerplas waaraan ik zit

Vijf lampen op een modderschuit gaan aan en uit.

Het wordt haast onnatuurlijk stil. Ik zie iets wits

En liep naar voren, wat onvast; dit meer, mijn Styx,

 

Geeft weinig uit zijn afgrond prijs, het is een boot

En daarop wenkt een dode hand; ik ben aan land,

Maar mijn gedachten zijn als zand, mijn stappen lood

En denk: wat lijkt de afstand tot mijn zoon zo groot.

 

Meer vroeger, minder later, stap ik op mijn eigen zee,

Het blauw van mijn tapijt, het licht van mijn gedicht

Is nauwelijks genoeg voor mij, laat staan voor twee

En als ik gaap, dan gaapt mijn droombeeld met mij mee.

 

 

 

 

 


 

 

 

Wat schuldbewust

 

 

Dit staat nu zwart op wit

Ik moet niet doen

Alsof ik het niet weet

 

Ook denk ik nu, wat achteraf,

Schrijf ik nog duizend dingen

Die ik nu vergeet

 

Omdat ze niet gezegd zijn

Of verkeerd geaccentueerd

Te veel, niet waar

 

Schaamte, verdriet

Of niet betrokken in

Een al te vaag gezicht:

 

Jouw haar

Dat zich als wijkend

Voor een ander

 

Vaak naar achteren richt

Maar in de tijd

Die dit gedicht gekost heeft

 

En zich langzaam

Stap voor stap en woord voor woord

Naar voren schreef

 

Vervallen schrijver en object in één

en worden tot een

Uitgebreid Gestalt

 

En ik? Ik blijf alleen

Zoek ietwat schuldbewust

Een windvlaag die mijn lippen kust

 


 

 

 

Zelfs nu

 

 

Zelfs nu

Weet ik nog niet

Hoe ik je

In alle duizend namen

Die ik je gegeven heb

Of die je ooit gekregen hebt

Moet vinden

 

Ik maak verhalen van je

Mythen

Soms met open eind

En vaak voel ik vervreemding

Schuld en strijd

Berouw en boete

 

Soms ook denk ik aan je

Dat verbaast me soms

Met zulk een tederheid

Dat grenzen lijken te vervagen

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 
 

© 2008 Design by Sajeethan